Ondanks de impact van COVID-19 is het aantal faillissementen sinds april van dit jaar gedaald. Mogelijk komt dit door de steunmaatregelen van de overheid die ondernemers helpen om door deze moeilijke tijd heen te komen. Eerder deze maand werd bekend dat de overheid opnieuw een handreiking doet richting ondernemers. Staatssecretaris Van ’t Wout heeft namelijk een wetsvoorstel ingediend met als doel het voorkomen van onnodige faillissementen en het beperken van verhaalsacties van schuldeisers. In deze blog neem ik de belangrijkste punten uit dit wetsvoorstel met u door.
Een onderneming tegen wie een faillissementsverzoek is ingediend, krijgt de mogelijkheid om de rechtbank te verzoeken uitstel te verlenen voor de behandeling van dit faillissementsverzoek. Daarbij moet de onderneming het volgende aannemelijk maken:
Gelet op voorgaande voorwaarden geldt de regeling dus voor ondernemingen die in de kern gezond zijn, maar door de coronacrisis tijdelijk in zwaar weer zijn komen te verkeren. Doel van het wetsvoorstel is om te zorgen dat ondernemers na de versoepeling van de beperkende maatregelen de gelegenheid krijgen om hun bedrijf opnieuw op te starten.
Gedurende de aanhouding van het faillissementsverzoek kan de schuldenaar niet gedwongen worden tot het voldoen van vorderingen die voor aanhouding al opeisbaar waren. De schuldenaar ontvangt hiervoor uitstel van betaling. De schuldenaar mag deze vorderingen enkel voldoen indien daar voldoende rechtvaardiging voor bestaat. Bijvoorbeeld het voldoen van leveranciers of diensten die essentieel zijn om de onderneming draaiende te houden. Dit wordt toegestaan zodat de schuldenpost niet blijft oplopen.
Uitstel van betaling geldt niet indien de schuldenaar nieuwe verplichtingen aangaat of er een betalingsverplichting ontstaat uit een lopende overeenkomst. Te denken valt aan een betalingstermijn uit een lopende huurovereenkomst.
Als het aanhoudingsverzoek wordt toegewezen, dan kan de verzoeker de rechtbank verzoeken om te bepalen dat de schuldeiser die het faillissementsverzoek heeft ingediend, niet zonder machtiging van de rechter goederen van de onderneming kan uitwinnen (middels pand- en hypotheekrechten) of opeisen.
Daar komt bij dat de aanvrager van het faillissement gedurende de aanhouding van het faillissementsverzoek niet kan overgaan tot beëindiging, opschorting of ontbinding van zijn overeenkomst(en) met de schuldenaar.
Het is verder mogelijk dat de schuldenaar te maken krijgt met andere verhaalsacties dan een faillissementsaanvraag, zoals een beslaglegging. In dat geval kan de schuldenaar de voorzieningenrechter verzoeken de executie te schorsen of het beslag op te heffen. Hiervoor is niet vereist dat er al sprake is van een aanhouding. Wel toetst de voorzieningenrechter aan dezelfde voorwaarden als die gelden voor de toewijzing van een verzoek tot aanhouding van een faillissementsaanvraag.
Wanneer de wet in werking treedt, is nog onbekend. Het wetsvoorstel strekt ertoe enkele wijzigingen aan te brengen in de Tijdelijke Wet COVID-19. Gelet op het feit dat deze regeling in beginsel op 1 december 2020 komt te vervallen, ligt het in de lijn der verwachting dat de Wet tot aanhouden faillissementsverzoeken vanwege COVID-19 op korte termijn wordt ingevoerd.
Meer weten?
Heeft u vragen over het Wetsvoorstel tot aanhouden faillissementsverzoeken vanwege COVID-19 of vragen die hiermee te maken hebben? Neem dan contact op met Sjoerd Tilman.